Seen from Space: Zonder tv, maar niet zonder connectie

FacebookTwitterLinkedIn

Een belangrijke gebeurtenis begin dit jaar in Frankrijk: Médiamétrie, het bedrijf dat de audiovisuele kijkcijfers meet, publiceert nu cijfers betreffende de televisieconsumptie door “alle Fransen, op alle schermen en op alle locaties”.

De meting op alle locaties, dus ook buitenshuis, was al een aantal jaren toepasbaar via een draagbaar meetapparaat. De stap die in 2024 wordt gezet, lijkt misschien paradoxaal: het tv-kijkonderzoek omvat nu ook gezinnen zonder televisietoestel. Tot nu toe was het panel van gezinnen dat voor het onderzoek en de extrapolatie van de resultaten werd gebruikt, net als in België, beperkt tot de gezinnen ‘met tv’, waar een tv-toestel aanwezig was waarmee tv-programma’s konden worden bekeken. In het geval van onze Franse buren is het panel uitgebreid met huishoudens zonder tv-toestel en de extrapolaties hebben nu betrekking op de hele Franse bevolking, of die nu ‘uitgerust’ is of niet. Als gevolg hiervan is het penetratiepercentage voor een gelijk aantal kijkers (iets) lager, omdat het gebaseerd is op een bredere populatie.

Voor het verschil tussen ‘uitgerust’ en ‘niet-uitgerust’ met tv, kunnen we even naar de Belgische gegevens kijken. Volgens het laatste luik van de CIM Establishment Survey heeft 95% van de Belgische huishoudens een televisietoestel en gebruikt 94% van hen het minstens één keer per maand om tv te kijken. Wat individuen betreft, is iets meer dan 5% van de bevolking van 12 jaar en ouder niet actief met tv: ze bezitten thuis geen televisietoestel of gebruiken het niet om tv-programma’s te kijken. Er is een duidelijk verschil tussen Noord en Zuid, met een aandeel van ongeveer 3% in het Nederlandstalige deel en 8% in het zuiden van België.

Het fenomeen is duidelijk generatiegebonden en heeft weinig te maken met de economische situatie. In feite is er een oververtegenwoordiging van ‘niet-gebruikers van tv’ in de sociale categorieën 1 en 2, de meest bevoorrechte groepen, die dus niet noodzakelijk gehinderd worden door de kosten die gepaard gaan met het bezitten en gebruiken van een televisietoestel.

Aan de andere kant vertoont een verdeling naargelang de levensfasen een hoge concentratie van het fenomeen binnen drie categorieën: die van jonge alleenstaande volwassenen, die van dezelfde jongeren maar dan samenwonend en ten slotte dat van mensen van middelbare leeftijd zonder kinderen. Omgekeerd leiden de aanwezigheid van kinderen en het stijgen van de leeftijd ertoe dat Belgen een televisie bezitten en gebruiken. Wel zijn deze niet-gebruikers van tv bijna allemaal aangesloten en op zijn minst actief op het internet, en ongeveer 9 op 10 van deze personen consumeren video online.

Dit toont het nut aan van het uitbreiden van tv-kijkpanels naar andere dan de eigenaars van toestellen die specifiek voor televisie bedoeld zijn: in een tijd waarin we het hebben over ’totale video’-consumptie, blijkt deze schijnbaar paradoxale ontwikkeling essentieel te zijn. De content waarvan de consumptie door de kijkcijfermeting gekwantificeerd wordt, reikt vandaag verder dan alleen het televisietoestel, vooral bij de jongeren, en het is de plicht van metingen om zich hieraan aan te passen.

https://www.space.be/img/upload/30738decc2569591804c9c8bdc0e1cd6.jpeg

Redactie: MM.